Skip to content
Foto van vrouw met rekenmachine

Hoge Raad biedt rechtsherstel: belastingheffing in box 3 over werkelijk rendement

Gepubliceerd op: 20 januari 2022
Type publicatie Kennisartikel
De vermogensrendementsheffing uit box 3 staat al jaren onder druk. Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat box 3 in de huidige vorm (sinds 2017) strijdig is met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bijzonder en zeer onverwacht is dat de Hoge Raad rechtsherstel biedt aan de belastingplichtige door niet het fictieve rendement, maar het lagere werkelijke rendement in de heffing te betrekken.

Hieronder geven wij een korte toelichting op box 3 en de zaak die zich bij de Hoge Raad voordeed. Daarna gaan wij in op de gevolgen daarvan voor de praktijk.

Box 3

In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen op basis van ficties belast. Mede door de sterke daling van de marktrente is in de afgelopen jaren een steeds grotere maatschappelijke druk ontstaan om de heffing in box 3 beter aan te laten sluiten bij het werkelijke rendement.

Box 3 vóór 2017

Tot en met 2016 werd bij de belastingheffing verondersteld dat een zogenoemd forfaitair rendement van 4% werd behaald over het box 3-vermogen. Over dat fictieve voordeel van 4% was 30% (per saldo een effectief tarief van 1,2%) inkomstenbelasting verschuldigd.
Over het in 2013 en 2014 geldende box 3-stelsel had de Hoge Raad in 2019 geoordeeld dat sprake was van strijdigheid met Europees recht, indien de belastingdruk in box 3 hoger zou zijn dan het gemiddeld zonder (veel) risico’s haalbare rendement. De Hoge Raad bood toen geen rechtsherstel, omdat uit het stelsel van de wet volgens de Hoge Raad niet viel af te leiden hoe dat rechtsherstel eruit zou moeten zien. De Hoge Raad zou dan keuzes moeten maken die aan de wetgever zijn voorbehouden.

Huidige box 3 (sinds 2017)

Sinds 2017 is door de wetgever de berekening van het forfaitaire rendement in box 3 gewijzigd en afhankelijk gemaakt van de omvang van het vermogen. Op basis van gegevens uit voorafgaande jaren wordt voor spaargeld en overig vermogen een gemiddeld rendementscijfer vastgesteld. Voor spaargeld waren de vastgestelde rendementscijfers relatief laag en voor overig vermogen relatief hoog. De strijdigheid met Europees recht zou hierdoor volgens de staatssecretaris zijn opgeheven. Bij de box 3-heffing wordt echter niet aangesloten bij de werkelijke verdeling tussen spaargeld en overig vermogen, maar wordt uitgegaan van een veronderstelde ‘vermogensmix’. Met name voor spaarders leidt dit tot een relatief hoge box 3-heffing. Dit deed zich ook voor in het arrest van 24 december 2021.

Wat speelde zich af in de zaak bij de Hoge Raad?

Feiten

Belanghebbende en zijn vrouw hebben een vermogen van ca. € 1 mln. Dit vermogen bestaat voor ca. 80% uit spaargeld (met een relatief lage rente), terwijl op basis van de veronderstelde vermogensmix wordt geheven alsof het vermogen voor slechts ca. 21% uit spaargeld bestaat. Het werkelijke rendement op hun vermogen bedroeg € 6.612 (2017) en € 3.528 (2018). De box 3-heffing over deze jaren bedroeg € 12.705 (fictief rendement: € 42.350) en € 11.969 (fictief rendement: € 39.896).

Schending van fundamentele rechten

De Hoge Raad oordeelt dat het huidige box 3-stelsel een verhoudingsgewijs zware financiële last verbindt aan de keuze om niet over te gaan tot het risicovol beleggen van vermogen. De box 3-heffing leidt tot een schending van het eigendomsrecht van art. 1 EP in samenhang met het discriminatieverbod van art. 14 EVRM als een belastingplichtige ‘door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement’.

Rechtsherstel

De Hoge Raad ziet nu wel aanleiding om rechtsherstel te bieden. Dat is geheel onverwacht, omdat het in 2019 gebruikte argument om geen rechtsherstel te bieden nog steeds opgaat. Het rechtsherstel bestaat eruit dat de box 3-heffing bij belanghebbende plaatsvindt op basis van het werkelijk rendement (dat niet in geschil was). Bij het bieden van rechtsherstel speelt een rol dat de invoering van een heffing op basis van werkelijke rendementen niet vóór 2025 (zie ook ons artikel over het coalitieakkoord) wordt verwacht.

Hoe nu verder?

Het arrest van de Hoge Raad biedt de mogelijkheid om te kiezen voor box 3-heffing op basis van het werkelijke rendement, althans indien de aanslag inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vaststaat. De wijze waarop het werkelijke rendement moet worden berekend, is nog onduidelijk. Bij spaargeld kan dit relatief eenvoudig worden vastgesteld, terwijl dit bij overig vermogen discussie kan opleveren.

Diverse leden van de Tweede Kamer hebben de staatssecretaris vragen gesteld over de gevolgen van het arrest. Een belangrijke vraag is of de Belastingdienst bereid is compensatie te bieden aan belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting 2017, 2018, 2019 en 2020 en die in die jaren een lager rendement hebben behaald dan het forfaitaire.

Wij helpen u graag!

De ontwikkelingen rondom dit arrest en box 3 houden wij goed in de gaten. Heeft u hier vragen over of wilt u aan de hand van uw individuele wensen overleggen over de mogelijkheden? Neem dan contact op met uw belastingadviseur bij Baker Tilly.

Dit bericht is meer dan zes maanden geleden gepubliceerd. Omdat wet- en regelgeving continu in beweging is, raden wij u aan met uw Baker Tilly adviseur te bespreken of de informatie in dit bericht actueel is en gevolgen heeft (of mogelijkheden biedt) voor uw situatie. Uw adviseur praat u graag bij over de laatste stand van zaken.

De laatste wetgeving en tips voor uw industrie

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief