Skip to content
Foto van wereldbol

Dividendbelasting: wel een actieve onderneming, toch geen inhoudingsvrijstelling

Gepubliceerd op: 18 juli 2022
Type publicatie Kennisartikel
Op 2 juni 2022 is een belangrijke uitspraak gedaan met betrekking tot de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting. Het betrof een dividenduitkering aan een Belgische moedermaatschappij die een materiële onderneming dreef. In hoger beroep oordeelde het Hof dat er sprake was van misbruik, ondanks het feit dat de moedermaatschappij voldoende ‘substance’ leek te hebben.

Inhoudingsvrijstelling dividendbelasting

Als een Nederlandse vennootschap dividend uitkeert aan haar aandeelhouder(s), moet in principe dividendbelasting worden ingehouden. In bepaalde gevallen mag die inhouding achterwege blijven. Voor dividenduitkeringen aan een in de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte gevestigde moedermaatschappij die ten minste 5% van het gestorte aandelenkapitaal in de Nederlandse vennootschap houdt, kan bijvoorbeeld een inhoudingsvrijstelling gelden.

Deze vrijstelling is niet van toepassing als er sprake is van misbruik: een volstrekt kunstmatige constructie met als hoofddoel (of een van de hoofddoelen) het ontgaan van dividendbelasting. Als de moedermaatschappij een ‘materiële onderneming’ drijft en in dit kader ook de deelneming in de Nederlandse vennootschap houdt, is er geen sprake van misbruik. Deze zogenoemde ‘substance’ is één van de relevante factoren bij de beoordeling of er sprake is van misbruik.

Rechtbankuitspraak: in lijn met verwachting

De toepassing van de inhoudingsvrijstelling is in een aantal rechtszaken aan bod gekomen. In een van die zaken kwam de rechtbank in 2020 op basis van een aantal feitelijke overwegingen tot de conclusie dat de inhoudingsvrijstelling in die zaak terecht was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende (een Belgische holdingmaatschappij) een materiële onderneming dreef. Zo brachten de aandeelhouders van de Belgische holding aanzienlijke managementfees in rekening. Deze fees hielden verband met de werkzaamheden die de aandeelhouders verrichten voor de Belgische holding en haar deelnemingen. Daarnaast was er in de woning van de uiteindelijke aandeelhouders een ruimte waarin werkzaamheden werden uitgeoefend. Mede op grond daarvan kwam de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende een materiële onderneming dreef en dat er geen sprake was van een uitsluitend formele of kunstmatige constructie waarvoor geen economische of commerciële rechtvaardiging bestond. Er was daarom niet voldaan aan de vereisten om de inhoudingsvrijstelling te weigeren.

Hofuitspraak: andere conclusie door toerekening

In de recente hofuitspraak komt het Hof verrassend genoeg tot een andere conclusie. Hoewel het Hof niet ter discussie stelt dat de Belgische holding een materiële onderneming drijft, wordt geconcludeerd dat het aandelenbelang in de Nederlandse B.V. niet toerekenbaar is aan de materiële onderneming van belanghebbende. Als gevolg daarvan komt het Hof (in tegenstelling tot de rechtbank) tot de conclusie dat de Belgische holding het belang in de Nederlandse B.V. houdt, met als één van de hoofddoelen het ontgaan van dividendbelasting bij de uiteindelijke aandeelhouders. Bovendien oordeelt het Hof dat er sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie die niet is opgezet vanwege redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Met deze conclusies is aan alle voorwaarden voldaan om de inhoudingsvrijstelling te weigeren. De belangrijkste overweging hierbij is dat de managementfees die de Belgische holding betaalt, niet zien op diensten die worden verricht voor de Nederlandse deelneming. Er is geen bemoeienis met de deelneming en deze wordt ‘passief’ gehouden.

Ondanks het feit dat de moedermaatschappij volgens de rechtbank over voldoende substance leek te beschikken, ziet het Hof genoeg grond om de inhoudingsvrijstelling te weigeren voor deze Nederlandse B.V.

Belang van deze uitspraak

In deze zaak hecht het Hof meer waarde aan de toerekening van de deelneming. In dit geval kon de deelneming niet aan de materiële onderneming van de moedermaatschappij worden toegerekend. Ondanks het feit dat de Belgische holding een materiële onderneming drijft, komt het Hof tot de conclusie dat er ten aanzien van deze specifieke deelneming sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie. De inhoudingsvrijstelling werd daarom geweigerd.

Voor de praktijk is het van belang te beseffen dat de inhoudingsvrijstelling ook geweigerd kan worden als een Nederlandse vennootschap ter belegging wordt aangehouden door een moedermaatschappij die een materiele onderneming drijft. Zo kan het voorkomen dat de toetsing van de voorwaarden bij verschillende Nederlandse deelnemingen afwijkt, ondanks het feit dat zij dezelfde buitenlandse moedermaatschappij (met substance) hebben.

Bovenstaande onderstreept de complexiteit van de antimisbruikwetgeving voor de dividendbelasting. Bent u van plan dividend uit te keren aan een buitenlandse moedermaatschappij? Onze adviseurs helpen u graag bij de beoordeling of de moedermaatschappij (nog steeds) aan de voorwaarden voor de inhoudingsvrijstelling voldoet.

Dit bericht is meer dan zes maanden geleden gepubliceerd. Omdat wet- en regelgeving continu in beweging is, raden wij u aan met uw Baker Tilly adviseur te bespreken of de informatie in dit bericht actueel is en gevolgen heeft (of mogelijkheden biedt) voor uw situatie. Uw adviseur praat u graag bij over de laatste stand van zaken.

De laatste wetgeving en tips voor uw industrie

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief