Skip to content
afbeelding van denemarken

Dienstverlening door hoofdkantoor aan buitenlandse vaste inrichting is btw-belast

Gepubliceerd op: 12 maart 2021
Type publicatie Kennisartikel
Zeer recent heeft het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ) in de zaak Danske Bank (nr. C-812/19) geoordeeld dat de diensten die een hoofdkantoor verricht voor een vaste inrichting in een andere EU-lidstaat btw-belastbaar zijn indien het hoofdkantoor onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid btw. In dit nieuwsbericht gaan wij in op de zaak en het belang daarvan voor de praktijk.

Feitencomplex en geschil

Danske Bank heeft haar hoofdkantoor in Denemarken en maakt daar als zodanig onderdeel uit van een fiscale eenheid btw. Daarnaast is er een filiaal (vaste inrichting) van Danske Bank in Zweden. De Deense fiscale eenheid btw verricht IT-diensten aan de Zweedse vaste inrichting. In geschil is of de vaste inrichting valt aan te merken als afzonderlijke belastingplichtige en of de genoemde diensten zijn onderworpen aan de btw.

Uitspraak HvJ

Het HvJ stelt allereerst vast dat een dienst verricht door een hoofdkantoor aan een vaste inrichting in een andere EU-lidstaat slechts belastbaar is wanneer tussen de dienstverrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsverhouding bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld. Dit is niet het geval wanneer beide samen één enkele belastingplichtige vormen; over en weer uitgewisselde prestaties betreffen in dat geval interne, niet‑belastbare geldstromen (vgl. het oordeel in de zaak FCE Bank, nr. C-210/04).

Een belangrijk gegeven in de zaak Danske Bank is dat het hoofdkantoor in Denemarken deel uitmaakt van een fiscale eenheid btw aldaar. Hierover merkt het HvJ op dat de figuur van de fiscale eenheid btw territoriaal begrensd is, waardoor de vaste inrichting in Zweden er geen onderdeel van kan uitmaken. Het hoofdkantoor en de vaste inrichting zijn niet aan te merken als één belastingplichtige, waardoor de onderlinge diensten btw-belastbare handelingen vormen.

Belang voor de praktijk

Wat opvalt aan het arrest van het HvJ is dat de btw-behandeling van (concern)diensten tussen hoofdkantoor en vaste inrichting afhangt van de vraag of de hoofd-of nevenvestiging is opgenomen in een fiscale eenheid btw. Dit inzicht vloeide deels ook al voort uit de zaak Skandia (nr. C-7/13), waar een ondernemer gevestigd buiten de EU een Zweedse vaste inrichting bezat die onderdeel uitmaakte van een fiscale eenheid btw aldaar. De Belastingdienst heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat dit arrest geen invloed heeft op de Nederlandse praktijk. In beginsel zijn diensten tussen hoofdkantoor en vaste inrichting dan ook niet belastbaar wanneer een van beide is opgenomen in een Nederlandse fiscale eenheid btw. Dit uitgangspunt is recent nog herhaald in het Besluit Vaste Inrichting (Staatscourant 2020, 62975), waar ondernemers zich tot nader order nog altijd op kunnen blijven beroepen.

De vraag is hoe andere EU-lidstaten het arrest van het HvJ in de zaak Danske Bank interpreteren. Naar onze mening is het goed mogelijk dat zij diensten tussen hoofdkantoor en vaste inrichting hoe dan ook btw-belastbaar achten indien een van beide is opgenomen in een fiscale eenheid btw. Ook sluiten wij niet uit dat de staatssecretaris van Financiën zijn opvattingen op termijn zal bijstellen als gevolg van deze uitspraak.

Heeft u vragen ten aanzien van deze zaak of wilt u advies over de btw-behandeling van diensten binnen uw concern? Neem dan vrijblijvend contact op met Jayant Rakhan (06 12 02 41 49) of Govinda Kandhai (06 13 26 03 98).

Dit bericht is meer dan zes maanden geleden gepubliceerd. Omdat wet- en regelgeving continu in beweging is, raden wij u aan met uw Baker Tilly adviseur te bespreken of de informatie in dit bericht actueel is en gevolgen heeft (of mogelijkheden biedt) voor uw situatie. Uw adviseur praat u graag bij over de laatste stand van zaken.

De laatste wetgeving en tips voor uw industrie

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief