Inhoudingsvrijstelling dividendbelasting: van toestemming vooraf naar informeren achteraf
Voor dividenduitkeringen aan aandeelhouders (vennootschappen) gevestigd in landen buiten de EU/EER is de inhoudingsvrijstelling voor dividendbelasting wettelijk verruimd en is de procedure gewijzigd. Tot 1 januari 2018 gold dat als een belastingverdrag de vrijstelling mogelijk maakte, de inhoudingsplichtige overeenkomstig Nederlandse uitvoeringsvoorschriften een verzoek moest indienen bij de Belastingdienst om de inhoudingsvrijstelling bij deelnemingsdividenden toe te kunnen passen. Dit verzoek hoeft vanaf 1 januari 2018 in beginsel niet meer te worden ingediend.
Een belangrijk verschil met voorgaande jaren is dat de inhoudingsvrijstelling van dividendbelasting bij dividenduitkeringen aan aandeelhouders gevestigd in landen buiten de EU/EER nu is geregeld in de Wet op de dividendbelasting 1965. De vrijstelling geldt indien het belang van de buitenlandse aandeelhouder (vennootschap) in de Nederlandse vennootschap minimaal 5% bedraagt (deelneming). Een andere voorwaarde is dat Nederland en het land waar de aandeelhouder is gevestigd een belastingverdrag hebben waarin een dividendartikel is opgenomen.
In plaats van een verzoek vóóraf dient de inhoudingsplichtige binnen een maand na de dividenduitkering de Belastingdienst te informeren over het uitgekeerde dividend. Hierbij verklaart inhoudingsplichtige tevens dat de inhoudingsvrijstelling juist is toegepast. Indien het formulier niet (tijdig) wordt ingediend kan een verzuimboete van maximaal € 5.278 worden opgelegd.
De inhoudingsvrijstelling geldt niet in misbruiksituaties. Van misbruik is sprake als het belang in de Nederlandse dividenduitkerende vennootschap wordt gehouden met als voornaamste doel dividendbelasting bij een ander te ontgaan en de vennootschappelijke structuur niet is opgezet ‘op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen’.