Prinsjesdag 2017: vennootschapsbelasting

Op Prinsjesdag 2017 zijn een aantal maatregelen aangekondigd die betrekking hebben op vennootschapsbelasting. Wij lichten deze maatregelen graag toe. Let wel: alle genoemde maatregelen en wijzigingen betreffen slechts wetsvoorstellen. De voorstellen zijn pas van toepassing als ze zijn goedgekeurd door de Eerste en Tweede Kamer.

Reparatie dubbele zakelijkheidstoets bij uiteindelijke derdenfinanciering

Artikel 10a Wet Vpb beperkt de aftrekbaarheid van rente op schulden aan een verbonden lichaam. De beperking vindt geen toepassing als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuld én aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen ('dubbele zakelijkheidstoets'). De Hoge Raad besliste in een arrest van 21 april 2017 dat aan de dubbele zakelijkheidstoets is voldaan als een belastingplichtige aannemelijk maakt dat een schuld die is aangegaan met een verbonden lichaam in feite is verschuldigd aan een derde ('indirecte derdenlening'). Dit arrest wordt in die zin gerepareerd dat de belastingplichtige voortaan ook bij een indirecte derdenlening de zakelijkheid van de rechtshandeling afzonderlijk aannemelijk moet maken.

Voorkoming dubbele verliesneming

De regeling die dubbele verliesneming bij vorderingen via top- of tussenmaatschappijen voorkomt, wordt uitgebreid. De regeling wordt ook van toepassing op alle schuldvorderingen op - binnen of buiten Nederland gevestigde - maatschappijen die tot hetzelfde concern behoren als de moedermaatschappij van de fiscale eenheid (f.e.). Hierdoor kunnen verliezen op schuldvorderingen (of soortgelijke vermogensbestanddelen) van een tot de f.e. behorende maatschappij op een verbonden lichaam niet (meer) in aftrek worden gebracht voor zover deze verband houden met verliezen die bij een andere maatschappij binnen die f.e. worden of zijn geleden. Een soortgelijke regeling wordt voorgesteld met betrekking tot de liquidatieverliesregeling.

Aanpassing liquidatieverliesregeling

De liquidatieverliesregeling bevat een bepaling die beoogt te voorkomen dat zogenoemde geconstrueerde liquidatieverliezen op tussenhoudsters ten laste van de Nederlandse grondslag worden gebracht. Die regeling voorziet erin het liquidatieverlies bij de liquidatie van een tussenhoudster te verminderen met de waardedaling van een door die tussenhoudster gehouden deelneming die zich 'sedert de verkrijging van de deelneming' in die tussenhoudster heeft voorgedaan. De wijze waarop het opgeofferde bedrag voor de ontvoegde dochtermaatschappij op het tijdstip van die ontvoeging wordt vastgesteld, wordt aangepast. In de situatie waarin een f.e. ten aanzien van een dochtermaatschappij wordt beëindigd, wordt bij de vaststelling van het voor die dochtermaatschappij opgeofferde bedrag - naar rato van het aandelenbezit in die dochtermaatschappij - het daarvoor in aanmerking te nemen eigen vermogen van die dochtermaatschappij vastgesteld aan de hand van de waarde in het economische verkeer van een deelneming van die dochtermaatschappij als die lager is dan de voor die deelneming gehanteerde boekwaarde.

Berekening voorkomingswinst bij interne gebruiksvergoedingen binnen f.e.

De Hoge Raad besliste op 3 juni 2016 dat bij de bepaling van de winst van een vaste inrichting in bepaalde gevallen geen rekening moet worden gehouden met interne royaltyvergoedingen tussen twee vennootschappen binnen een f.e., waarbij de vergoeding toerekenbaar is aan een vaste inrichting van een van die vennootschappen. In die gevallen kan een fiscaal voordeel worden behaald. De berekening van de voorkomingswinst wordt in verband hiermee aangepast. Bij alle interne gebruiksvergoedingen binnen een f.e. wordt de voorkomingswinst vastgesteld alsof de f.e. niet bestaat.

CbC-reporting bij niet-tijdige implementatie door andere landen

De OESO heeft richtlijnen gegeven voor de situatie waarin landen de modelwetgeving voor country-by-country reporting (CbC-wetgeving) niet tijdig hebben geïmplementeerd voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Om te voorkomen dat groepsentiteiten van een multinationale groep (tijdelijk) terugvallen op de verplichting om het landenrapport te verstrekken aan de Belastingdiensten van de landen waarin de groepsentiteiten zijn gevestigd (local filing), kunnen landen toestaan dat het landenrapport toch wordt ingediend door de uiteindelijke moederentiteit in het land waarin zij fiscaal gevestigd is (voluntary filing of parent surrogate filing). Dit is vooruitlopend op de implementatie van de CbC-wetgeving in het land waar de uiteindelijke moederentiteit gevestigd is. Nederland zal voluntary filing of parent surrogate filing tijdelijk toestaan. Hierdoor zal op Nederlandse groepsentiteiten niet langer de verplichting rusten om het landenrapport te verstrekken aan de inspecteur.

Dividendbelasting: inhoudingsvrijstelling niet voor FBI

De fiscale beleggingsinstelling (FBI) wordt uitgesloten van de toepassing van de (nog in werking te treden) inhoudingsvrijstelling voor opbrengsten die worden uitgekeerd aan (deels) vrijgestelde lichamen. De wijziging treedt in werking bij Koninklijk Besluit.